Natuurgeneeskunde

door | 26 februari 2022 | blog

Kruidengeneeskunde, Natuurgeneeskunde, ook wel fytotherapie, (‘behandeling met planten’) genoemd, is het behandelen van gezondheidsklachten en ziekten met plantaardige middelen.

Fytotherapie wordt vaak ten onrechte aangeduid met de term ‘homeopathie’.

In de kruidengeneeskunde gebruikte plantaardige middelen noemt men kruidengeneesmiddelen of fytotherapeutica. De definitie van de Nederlandse Vereniging voor Fytotherapie luidt: “Geneesmiddelen die als actieve ingrediënten uitsluitend planten, delen van planten of plantenmaterialen of combinaties daarvan bevatten, in ruwe of bewerkte staat.

Medicinale planten zijn planten, die gebruikt werden of worden om hun geneeskrachtige werking. Vele medicijnen die vandaag de dag gebruikt worden zijn gebaseerd op werkzame stoffen die in planten ontdekt werden. Wilgenbast bevat bijvoorbeeld de stof salicine, waarop aspirine gebaseerd is.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Medicinale_plant

Kruidenmiddelen kunnen op veel verschillende manieren worden gemaakt en gebruikt. De chemische samenstelling van deze bereidingen kan aanzienlijk verschillen, ook als deze van exact hetzelfde plantmateriaal worden gemaakt.

  • Natieve bereiding: als uitsluitend het zuivere, verse plantmateriaal wordt gebruikt
  • Perssap: het sap dat verkregen wordt door het uitpersen van het verse plantmateriaal (bladeren, bloemen, vruchten of wortels), al dan niet gesneden en/of gemengd met water. Perssap moet snel na productie worden geconsumeerd, omdat de houdbaarheid erg kort is. Deze kan verlengd worden door verhitten (bij commercieel verkrijgbare perssappen gebeurt dat via UHT), maar daarbij kunnen waardevolle enzymen geïnactiveerd worden.
  • Kruidenpoeder: poeder dat gemaakt wordt door gedroogde kruiden eerst te vermalen en vervolgens te verpulveren (meestal in een vijzel). Om verval van belangrijke inhoudsstoffen te voorkomen, wordt tegenwoordig plantmateriaal soms met vloeibare stikstof gekoeld en vervolgens fijngemalen. Het voordeel van deze bereidingswijze is dat er geen warmte vrijkomt bij het vermalen van de planten, waardoor de actieve inhoudsstoffen behouden blijven.
  • kruidenthee, infusie of tisane: men onderscheidt hierbij de volgende bereidingswijzen:
    • Aftreksel: men werpt de voorgeschreven hoeveelheid planten of het mengsel in kokend water, laat dit 5 à 10 minuten trekken.
    • Opgieten: Bij het opgieten worden de betreffende plantendelen met heet water overgoten. Meestal laat men het plantmateriaal circa 5 à 10 minuten trekken, terwijl men af en toe omroert. Afhankelijk van de temperatuur van het water en de duur van het trekken lossen de aanwezige bestanddelen in het water op. Bij kruiden met etherische oliën dient het trekken afgedekt plaats te vinden, om verlies van deze vluchtige bestanddelen zo veel mogelijk te voorkomen.
    • Afkooksel (decoct): de hardere of taaie delen van het kruid (houtachtige delen, schors, wortels) worden aan de kook gebracht met water en gebruikelijk is om dit mengsel circa 5 à 10 minuten te laten doorkoken. Vervolgens wordt het mengsel gezeefd en warm of koud gedronken. Decocten kunnen alleen worden gemaakt van planten die ook bij hitte hun werkzaamheid niet verliezen.
    • Verlengd infuus: Een half uur trekken met water van 90 – 100 graden Celsius.

Aangezien door enzymatische en oxidatieve invloeden de werkstoffen van waterige bereidingen relatief snel worden afgebroken, moeten deze direct na bereiding geconsumeerd worden.

  • Maceraat: een “koud” aftreksel in water bij 15 tot 25 graden Celsius. Maceratie in water wordt voornamelijk gebruikt bij kruiden met veel slijmstoffen (zoals hoornklaver, heemst of lijnzaad), omdat deze hun werkzaamheid verliezen bij verwarmen. Ook wordt dit gebruikt bij planten die stoffen die bij verhitten of koken prikkelende substanties vrijzetten. De tijdsduur voor het maken van een maceraat kan variëren van minuten tot zelfs weken. Een digeraat (digeratum) wordt op dezelfde wijze gemaakt, alleen is de temperatuur van het water daarbij 35 tot 45 graden Celsius.

Maceraten in glycerine, alcohol, olie of een ander oplosmiddel komen ook voor:

  • In de gemmotherapie wordt uitsluitend gebruikgemaakt van maceraten op basis van glycerine en alcohol (glycerinemaceraten), omdat het jonge plantmateriaal (knoppen en scheuten) dat voor de gemmotherapie wordt gebruikt, daarin het beste oplost.
  • Een kruidenolie wordt gemaakt door kruiden drie weken te laten macereren in een plantaardige olie en daarna af te zeven. Soms wordt dit proces versneld door de olie te verwarmen. Wanneer een kruidenolie met een alcoholische tinctuur wordt vermengd, ontstaat een kruidenbalsem. Een bekend voorbeeld is johannesolie, gemaakt van Sint-janskruid en knoflookolie.
  • Siroop: aftreksel van (meestal) vers plantmateriaal dat enkele weken in suikersiroop mag macereren en vervolgens wordt afgezeefd. Soms worden ook aftreksels, afkooksels, tincturen of plantensappen gemengd met de suikeroplossing en verwarmd tot alles opgelost is. Soms wordt in plaats van suikersiroop ook honing gebruikt. Bekende voorbeelden van medicinale siropen zijn tijmsiroop, dat een bekend middel tegen hoesten is, en venkelsiroop.
  • Tinctuur: een aftreksel van meestal vers (maar soms ook gedroogd) plantmateriaal in een mengsel van water en ethanol. Het alcoholpercentage bedraagt gewoonlijk 40 à 60%, in sommige gevallen zelfs 90%. Tincturen worden meestal volgens het voorschrift van een farmacopee geproduceerd.
  • Vloeibaar extract: aftreksel van meestal vers (maar soms ook gedroogd) plantmateriaal in een mengsel van water en alcohol, waarbij door filtering of destillatie een deel van de alcohol wordt verwijderd. De overgebleven alcohol fungeert dan als conserveermiddel. Het alcoholpercentage van vloeibare extracten is daardoor lager dan dat van tincturen, waardoor het plantmateriaal sterker geconcentreerd is.
  • Droogextract: aftreksel van plantmateriaal in oplosmiddel (bv. water, alcohol (ethanol), aceton, CO2of hexanol) waarbij het oplosmiddel volledig wordt verdampt. Een nebulisaat is een bijzondere vorm van een droogextract, waarbij het aftreksel wordt verneveld en het vernevelde extract tijdens het afdalen wordt gedroogd in hete lucht.
  • Etherische olie: de sterk geconcentreerde vluchtige oliën uit planten. Meestal wordt deze via stoomdestillatie gewonnen (bijvoorbeeld pepermuntolie), maar in geval van citrusvruchten vindt dat plaats door middel van koude persing. In de aromatherapie worden etherische oliën therapeutisch ingezet, maar etherische olie wordt soms ook aan massageolie
  • Kruidenazijn: een aftreksel van plantmateriaal in azijn. Het azijnzuur helpt actieve ingrediënten uit de kruiden te trekken en draagt bovendien bij aan de conservering.
  • Kruidendestillaat, geestof spiritus: een aftreksel van plantmateriaal in alcoholische dranken als wijn of jenever. Door de alcohol worden de inhoudsstoffen wel geëxtraheerd, maar de extractie is vaak minder dan van tincturen. Ook is de houdbaarheid minder dan die van tincturen. Voorbeelden: kruidenwijn, kruidenlikeur.
  • Zalf: een zalf wordt bereid door plantmateriaal (bijvoorbeeld sap, extract of tinctuur) te mengen met een vette substantie, gewoonlijk vaseline of lanoline.
  • Kompressen en pleisters

Kruiden medicijn

Sinds mensenheugenis is bekend dat bepaalde planten een geneeskrachtige werking kunnen hebben en al even lang wordt daar gebruik van gemaakt.

Deze kruiden medicijnen hebben echter ook nadelen vooral wanneer we ze zelf maken:

  1. de samenstellingen en kwaliteit van de grondstoffen varieert, waardoor een precieze dosering moeilijk is, tegenwoordig hebben we hier minder last van omdat de kruiden medicijnen vaak ‘gestandaardiseerd’ zijn. Er is gemeten hoeveel er van bepaalde stoffen in het gemaakte medicijn zitten.
  2. plantaardige grondstoffen zijn veelal niet het hele jaar door vers beschikbaar. Conservering, zoals drogen, kunnen de samenstelling en werking veranderen.

Met de opkomst van de fytochemie werd het mogelijk de werkzame stof(fen) uit het plantenextract te isoleren, en de plantaardige geneesmiddelen te normeren.

In 1985 schatte de Wereldgezondheidsorganisatie dat bijna 80% van de bevolking in ontwikkelingslanden vanwege armoede en onvoldoende beschikbaarheid van moderne geneesmiddelen is aangewezen op kruidengeneeskunde. Haar beleid is dat landen actief de regulering van deze middelen ter hand nemen.

De werkzame stof in veel medicijnen in de moderne geneeskunde stamt oorspronkelijk uit planten, Voorbeelden zijn : Digoxine, codeïne, aspirine, colchicine, morfine, vincristine, taxol en yohimbine.

Soms wordt de stof inmiddels in het laboratorium geproduceerd. Sommige stoffen zijn scheikundige afgeleiden van plantaardige stoffen.

De chemische samenstelling van fytotherapeutische middelen met dezelfde naam kan sterk verschillen en is afhankelijk van onder meer:

  • een juiste identificatie van de gebruikte planten,
  • genetische verschillen tussen planten van dezelfde soort,
  • groeiomstandigheden: grondsoort, bemesting, microklimaat en weersomstandigheden beïnvloeden,
  • het oogstmoment: Sint-janskruid heeft bijvoorbeeld het hoogste gehalte hypericine vlak voordat de plant bloeit.
  • de verwerking, opslag en transport: sommige stoffen verdwijnen na het oogsten, andere ontstaan door bijvoorbeeld fermentatie,
  • de extractiemethode, het oplosmiddel en de temperatuur: de bereidingsmethode bepaalt voor een belangrijk deel welk deel van de inhoudsstoffen in het fytotherapeuticum terechtkomen, afhankelijk bijvoorbeeld van de oplosbaarheid in water dan wel alcohol of olie.

Voor fytotherapeutische geneesmiddelen geldt dat het geoogste en gedroogde materiaal moet voldoen aan de standaarden van de Europese Farmacopee, bijvoorbeeld dat er een minimaal gehalte aan vluchtige olie, flavonoïden of saponinen aanwezig moet zijn.

Voor voedingssupplementen gelden de voorwaarden voor een minimaal gehalte aan werkzame stof niet; hun samenstelling varieert sterk. Het onderscheid tussen deze twee groepen producten is voor de consument onduidelijk, onder meer omdat de regelgeving en classificatie in de Europese landen verschillen. Wat in Nederland als voedingssupplement wordt verkocht geldt in het buitenland soms als geneesmiddel.

Oer tinctuur

Een tinctuur is een alcoholische oplossing. Meestal wordt dan een oplossing van kruiden of harsen in ethanol of alcohol bedoeld. Tincturen worden met name in de fytotherapie gebruikt, maar ook wel voor het bereiden van parfum.

Een tinctuur bevat alleen stoffen uit de kruiden en harsen welke in alcohol oplossen.

Voorbeelden van tincturen zijn:

  • Jodiumtinctuur, een oplossing van jood in alcohol, werd vroeger veel als desinfecterend middel gebruikt. Een nadeel van jodiumtinctuur is dat alcohol gebruikt op een open wond erg pijnlijk kan zijn, vandaar dat tegenwoordig vaak ontsmet wordt met andere jodiumverbindingen die niet prikken.
  • Goudsbloemtinctuur, is huidherstellend en wondsamentrekkend.
  • Zonnehoedtinctuur, wordt als alternatief gezondheidsmiddel gebruikt. Het zou de weerstand van het menselijk lichaam verhogen.
  • Salicylzuurtinctuur, wordt gebruikt om wratten te verwijderen.
  • Benzoëtinctuur, een oplossing van Benzoëhars wordt gebruikt in sommige parfums.

Een complex tinctuur bevat meerdere kruiden tincturen in een fles. Een simplex tinctuur bevat 1 kruid in een fles.

Kruidenolie

Olie is een veelal stroperige vloeistof, die niet of nauwelijks met water mengt. Afhankelijk van de context, kan onder olie worden verstaan:

Kruidenolie kunnen we zelf maken door kruiden te macereren in een basisolie. Dit kunnen we gebruiken om te eten maar ook als huidolie of om zalf mee te maken.

Kruiden creme

Een zalf is een halfvast dermaticum dat bestaat uit één fase.

In de farmacie wordt een onderscheid gemaakt tussen een zalf en een crème. Een crème bestaat in tegenstelling tot een zalf uit een waterfase en een vette fase (alsmede een emulgator om de waterfase en vette fase te laten mengen).

Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten zalven:

  • Hydrofobe zalven zijn zalven die zeer kleine hoeveelheden water kunnen opnemen. De zalfbasis bestaat over het algemeen uit stoffen als witte vaseline, vloeibare paraffinen, plantaardige oliën (bijvoorbeeld arachideolie), dierlijke vetten(bijvoorbeeld reuzel), synthetische triglyceriden en wassen (bijvoorbeeld witte bijenwas).
  • Water-emulgerende zalven zijn zalven die grotere hoeveelheden water kunnen opnemen. Na mengen veranderen ze in w/o-emulsies (water-in-olie-emulsies) of o/w-emulsies (olie-in-water-emulsies) afhankelijk van het soort emulgator dat is verwerkt. Water-in-olie-emulgatoren zijn bijvoorbeeld wolvetalcoholen, sorbitanesters, monoglyceriden en vetalcoholen. Olie-in-water-emulgatoren zijn bijvoorbeeld gesulfateerde vetalcoholen, polysorbaten, macrogolcetostearylethers of –esters van vetzuren met macrogolen. De zalfbasis bestaat verder uit dezelfde stoffen als de basis van hydrofobe zalven.
  • Hydrofiele zalven zijn zalven waarvan de basis mengbaar is met water. Meestal bestaat de zalfbasis uit een mengsel van vloeibare en vaste macrogolen (polyethyleenglycolen). Deze zalven kunnen ook een bepaalde hoeveelheid water bevatten.

Voor het opbouwen van een zalf kunnen hydrofobe verdikkingsmiddelen worden gebruikt, zoals bijenwas, wolvet, carnaubawas of candelillawas. Door aanhangers van de natuurgeneeskunde worden zalven op basis van paraffine of vaseline vaak vermeden.

Een crème is een emulsie van water en vetstoffen. Een crème bestaat dus altijd uit een vet- en waterfase. De emulgator die aanwezig is, is bepalend voor het onderscheid tussen een o/w (water als uitwendige fase) of w/o (vet als uitwendige fase). Het is dus mogelijk om meer vet in de crème te hebben, maar alsnog een o/w-crème te bekomen. Om beide fasen mooi te emulgeren wordt er een emulgator (bijvoorbeeld tween of span) aan de crème toegevoegd.

Toepassing

Crèmes worden gebruikt in de cosmetica en in de geneeskunde voor verschillende doeleinden. Crème komt ook voor als huishoudelijk artikel.

In de cosmetica worden crèmes gebruikt om:

  • de huid te reinigen
  • de huid te beschermen tegen invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld zonnebrandcrème)
  • de huid er beter te doen uitzien
  • de huid te koelen : de zogenaamde “cold creams” , er wordt een pseudo-emulgator (bijvoorbeeld walschot) aan de 2 fasen toegevoegd hierdoor zal de crème wanneer men deze op de huid aanbrengt breken en een verkoelend effect geven omdat de emulsie op de huid gebroken wordt en het water dus zal verdampen.

In de geneeskunde wordt crème vooral gebruikt als medium om geneeskrachtige stoffen op de huid te laten inwerken, daarmee valt een crème onder de dermatica.